Klein, kleiner, kleinst
Ik weet dat er onder de oppervlakte van alles drijft. Ik weet dat het er zit en ik weet dat het er uit wil, maar ik weet niet wat er uit wil.
Hoe moet ik iets eruit laten wat er uit wil, maar ik niet weet wat dat dan is? Dat ik niet weet wat ik tegen kom. Dat ik niet weet wat er uit dient te komen.
Hoe moet ik woorden geven aan dat wat geen woorden heeft?
Hoe kan iets woorden hebben als ik er zelf de woorden nog niet aan heb gegeven?
Zij uiten. Zij schrijven. Zij geven woorden. Zij leven. Zij geven woorden aan het leven.
En ik? Ik denk woorden. Ik denk, ik denk, ik denk.
Ik ben het moe dat ik zo in cirkels.
Grote cirkels, kleine cirkels, altijd cirkels.
Ik weet niet waar ik naar vis. Hoe moet ik een vis aan de haak slaan, als ik niet het juiste aas bij me heb? Ik moet toch weten waar ik naar vis, zodat ik het juiste aas kan gebruiken. Zodat ik zeker beet heb. Zodat ik zeker beet heb.
Ik zoom steeds in op een groot geheel. Of heet het dan uitzoomen?
Ik wil inzoomen.
Wat nou als ik eens zou inzoomen op klein? Als ik echt eens naar kleine stukjes toe mag. Ik alleen maar eens mag voelen hoe de grond onder mijn voeten voelt. Ik die ene uitgesproken zin, dat ik daar eens wat van mag vinden. Al die grote van levensbelangrijke vraagstukken daar kom ik toch niet uit.
In cirkels in cirkels in cirkels.
Een miljoen stappen vooruit, maar dan wel steeds langs hetzelfde punt.
Wat als ik iedere keer mag mijmeren over iets ogenschijnlijks klein en ik dat alleen maar toe laat? Kom ik dan vanzelf bij die levensgrote levensbelangrijke vragen? Kom ik dan vanzelf bij dat wat er echt toe doet?
Ben ik nu al niet tot wat er echt toe doet? Dat ik mag spelen, en de spelregels mag veranderen. Ik alles wat een ander vind mag terug geven. Zij mogen het tenslotte houden. Ik dan dus alles mag houden wat ik vind en dat als ik iets kwijtraak ik het dan opnieuw mag vinden.
Het dus niet allemaal grootst groter grootst hoeft, maar dat het klein kleiner kleinst mag.